9.8.06

de hapjes van de koster

vervolg van soepele benen
Weet u hoe laat het is?
Ik draag de tijd niet bij me, zegt de vrouw maar toen ik thuis vertrok was het kwart voor acht. Ze staat voor me met haar fiets in de hand. Ik zit op een bankje en wacht tot de AH open gaat.
Er loopt een man voor de deur heen en weer, zeg ik tegen de vrouw.
De winkel zal wel zo opengaan. Komt u een ontbijtje kopen?
Nee, zegt de vrouw. Vijf uur sta ik op. Een uur stilte voor de Heer en dan ontbijt.
Ik ben altijd op straat. Praat met mensen. U kunt naar de dienst komen.
De dienst?
De vrouw slaat de flap van haar fietstas open en rommelt erin.
Ach, ik heb er geen meer. De traktaten zijn op maar ik heb wel...
Ze scheurt een post-it briefje van een blokje.
Immanuëlkerk Zondagen V.M 10.00 uur Tot spoedig weer te zien Van harte welkom Bedank!
Na afloop hoef je niet snel snel naar huis. Je mag blijven er is koffie en thee en hapjes. De koster maakt altijd hapjes. En soep. In de zomer hebben we geen soep. De mensen vroegen of we geen soep hadden terwijl het zo heet was.
Hebben we toch maar weer soep gemaakt, terwijl het zo heet was.
Een klein pannetje. Het is de tijd der tijden. God. Het is God.
De vrouw begint aan een lange verhandeling over het geloof en hoe dat gepraktiseert moet worden. Ze heeft haar verhaal al vaak vertelt want het komt er op Jehova-snelheid uit. Ik hoef niks terug te zeggen. Zij vertelt over God en ik luister. Dit is de tweede keer dat ik deze ochtend op snelheid ingehaalt wordt.
De grote strekking van het verhaal begrijp ik. Geloof in God. God bepaalt alles. Wacht er niet te lang mee, het einde der tijden is nabij en je weet maar nooit of je morgen nog leeft. Geloof in God en stel je dienstbaar op. Deze boodschap distilleer ik uit het ratelende gesprek.
De AH is al lang open en uit een ooghoek zie ik mensen met hun boodschappen de winkel uit lopen. Wil ook boodschappen gaan doen. De dorst wordt steeds erger. Eén avond teveel gedronken en ik wordt ge-evangeliseerd. De vrouw die mij deelgenoot wil maken van de vreugde van het geloof in God is een kleine Indonesische vrouw. Ze draagt een rood leren petje dat erg goed staat bij haar gelooide gerimpelde bruine huid. Ze draagt verrassend hippe kleren voor een gelovige evangeliste. Ze straalt en glimlacht en ze is zo enthousiast dat ik maar op het bankje blijf zitten en wacht totdat ze uitgesproken is.

Ik ben altijd op straat, zegt ze. Ik praat met de mensen. Ik vertel ze over God.
Mijn kinderen zijn zelfstandig. Mijn familie in Indonesië heb ik in de handen van God gelegd. Zodoende. Ik praat met jonge mensen en met mensen van uw leeftijd. Jonge mensen.. die muziek en ecstasy. Dat is de duivel. God ziet alles. Ik ben veel op straat. Ik zie een jongen met een brommer. De bus slaat rechtsaf en hij rijdt rechtdoor. De bus raakt de brommer en die vliegt naar de overkant van de weg.
De bus wil doorrijden maar de jongen heeft het gezien en schreeuwt. Ik weet dat je alles vergeet na een ongeluk. Ik zeg, je moet alles opschrijven en hier is mijn naam. Ik heb alles gezien. Ik ben getuige. Zijn jas was kapot en de brommer. Ik zeg, dat moet van de WA van die ander. De jongen is bij me thuis geweest en we hebben een reconstructie-tekening gemaakt. De bus sloeg rechtsaf en hij reed rechtdoor.
Dan heb je voorrang. Ik heb gezegd, kom naar de kerk. Ik heb hem een traktaat gegeven. Een maand later zag ik hem weer. Zijn jas was nieuw en de brommer gerepareerd. Dat is de liefde van God. Zodoende.

Vijf december. Dan is het druk in de winkels. Een jongetje raakt zijn ouders kwijt en God leidt hem naar de rand van de stoep precies waar ik loop. Dat is de liefde van God. De jongen huilt en ik vraag wat er is. Hij zegt ik ben mijn ouders kwijt geraakt. Hij pakt mijn hand vast en laat hem niet meer los. Ik heb altijd fris en snoep bij me. Ik ga met hem in een bushokje zitten. Ik geef hem wat drinken. Ik zeg, je weet toch wel waar je woont.
In Borgharen, zegt hij. Dat is niet ver. We nemen de bus. Welke halte moeten we uitstappen? Dat wist hij niet. De vrouw die achter me zat wist het wel. Dat is God. We stappen uit. Het is de één na laatste halte. Is het nu nog ver lopen naar waar je woont? En al die tijd houdt hij mijn hand vast. Hij heeft mijn hand niet los gelaten. En hij wist, hier rechtdoor en dan de hoek om. We lopen de straat in en dat ziet er vreemd uit. Ik met dat jongetje aan de hand. Bij ons zouden ze meteen naar buiten komen maar hier niet. Ze bleef achter het raam staan kijken wie die vreemde vrouw was met haar kind. Ik bel aan toen begreep ze het. Ik heb hun uitgenodigd in de kerk en vertelt over God. Ik ben altijd op straat. Ik breng blaadjes rond in Bosscherveld. Ik mag Bosscherveld doen. Hier achter in die dure flats heb ik ook blaadjes in de brievenbus gestopt. Tien. Dat is niet veel. Ze grijpt weer in haar fietstas. Ik heb er geen meer. Kom zondag en neem je familie mee.
Ik sta op.
Bedankt voor uw tijd, zegt de kleine Indonesische vrouw. Bedankt voor het gesprek. Een goede dag verder.
In de AH is ze al snel in gesprek met de verkoopster achter de sigarettenbalie. Zij spreekt.
Zij spreekt niet. Het is God die spreekt. Ik hoef niks te verzinnen, zegt ze.
God spreekt.
De verkoopster luistert geduldig naar de kleine sprekende God met het rood leren petje voor haar. Ze knikt van tijd tot tijd met haar hoofd. Ze zal zeker uitgenodigd worden om een soepje te komen eten na de mis zondag om tien uur in de Immanuëlkerk. En de koster zal hapjes maken. Ben wel benieuwd naar die hapjes. Maar eerst wat drinken.



10 augustus 2006
no picture pleases...»